Maskulinum

Nom.: der verschrobene / verschrobne|ein verschrobener / verschrobner|— verschrobener / verschrobner
Akk.: den verschrobenen / verschrobnen|einen verschrobenen / verschrobnen|— verschrobenen / verschrobnen
Dat.: dem verschrobenen / verschrobnen|einem verschrobenen / verschrobnen|— verschrobenem / verschrobnem
Gen.: des verschrobenen / verschrobnen|eines verschrobenen / verschrobnen|— verschrobenen / verschrobnen

---

Nom.: der verschrobenere|ein verschrobenerer|— verschrobenerer
Akk.: den verschrobeneren|einen verschrobeneren|— verschrobeneren
Dat.: dem verschrobeneren|einem verschrobeneren|— verschrobenerem
Gen.: des verschrobeneren|eines verschrobeneren|— verschrobeneren

---

Nom.: der verschrobenste|ein verschrobenster|— verschrobenster
Akk.: den verschrobensten|einen verschrobensten|— verschrobensten
Dat.: dem verschrobensten|einem verschrobensten|— verschrobenstem
Gen.: des verschrobensten|eines verschrobensten|— verschrobensten

Femininum

Nom.: die verschrobene / verschrobne|eine verschrobene / verschrobne|— verschrobene / verschrobne
Akk.: die verschrobene / verschrobne|eine verschrobene / verschrobne|— verschrobene / verschrobne
Dat.: der verschrobenen / verschrobnen|einer verschrobenen / verschrobnen|— verschrobener / verschrobner
Gen.: der verschrobenen / verschrobnen|einer verschrobenen / verschrobnen|— verschrobener / verschrobner

---

Nom.: die verschrobenere|eine verschrobenere|— verschrobenere
Akk.: die verschrobenere|eine verschrobenere|— verschrobenere
Dat.: der verschrobeneren|einer verschrobeneren|— verschrobenerer
Gen.: der verschrobeneren|einer verschrobeneren|— verschrobenerer

---

Nom.: die verschrobenste|eine verschrobenste|— verschrobenste
Akk.: die verschrobenste|eine verschrobenste|— verschrobenste
Dat.: der verschrobensten|einer verschrobensten|— verschrobenster
Gen.: der verschrobensten|einer verschrobensten|— verschrobenster

Neutrum

Nom.: das verschrobene / verschrobne|ein verschrobenes / verschrobnes|— verschrobenes / verschrobnes
Akk.: das verschrobene / verschrobne|ein verschrobenes / verschrobnes|— verschrobenes / verschrobnes
Dat.: dem verschrobenen / verschrobnen|einem verschrobenen / verschrobnen|— verschrobenem / verschrobnem
Gen.: des verschrobenen / verschrobnen|eines verschrobenen / verschrobnen|— verschrobenen / verschrobnen

---

Nom.: das verschrobenere|ein verschrobeneres|— verschrobeneres
Akk.: das verschrobenere|ein verschrobeneres|— verschrobeneres
Dat.: dem verschrobeneren|einem verschrobeneren|— verschrobenerem
Gen.: des verschrobeneren|eines verschrobeneren|— verschrobeneren

---

Nom.: das verschrobenste|ein verschrobenstes|— verschrobenstes
Akk.: das verschrobenste|ein verschrobenstes|— verschrobenstes
Dat.: dem verschrobensten|einem verschrobensten|— verschrobenstem
Gen.: des verschrobensten|eines verschrobensten|— verschrobensten

Plural

Nom.: die verschrobenen / verschrobnen|(keine) verschrobenen / verschrobnen|— verschrobene / verschrobne
Akk.: die verschrobenen / verschrobnen|(keine) verschrobenen / verschrobnen|— verschrobene / verschrobne
Dat.: den verschrobenen / verschrobnen|(keinen) verschrobenen / verschrobnen|— verschrobenen / verschrobnen
Gen.: der verschrobenen / verschrobnen|(keiner) verschrobenen / verschrobnen|— verschrobener / verschrobner

---

Nom.: die verschrobeneren|(keine) verschrobeneren|— verschrobenere
Akk.: die verschrobeneren|(keine) verschrobeneren|— verschrobenere
Dat.: den verschrobeneren|(keinen) verschrobeneren|— verschrobeneren
Gen.: der verschrobeneren|(keiner) verschrobeneren|— verschrobenerer

---

Nom.: die verschrobensten|(keine) verschrobensten|— verschrobenste
Akk.: die verschrobensten|(keine) verschrobensten|— verschrobenste
Dat.: den verschrobensten|(keinen) verschrobensten|— verschrobensten
Gen.: der verschrobensten|(keiner) verschrobensten|— verschrobenster