Maskulinum

Nom.: der bewanderte|ein bewanderter|— bewanderter
Akk.: den bewanderten|einen bewanderten|— bewanderten
Dat.: dem bewanderten|einem bewanderten|— bewandertem
Gen.: des bewanderten|eines bewanderten|— bewanderten

---

Nom.: der bewandertere|ein bewanderterer|— bewanderterer
Akk.: den bewanderteren|einen bewanderteren|— bewanderteren
Dat.: dem bewanderteren|einem bewanderteren|— bewanderterem
Gen.: des bewanderteren|eines bewanderteren|— bewanderteren

---

Nom.: der bewanderteste / bewandertste|ein bewandertester / bewandertster|— bewandertester / bewandertster
Akk.: den bewandertesten / bewandertsten|einen bewandertesten / bewandertsten|— bewandertesten / bewandertsten
Dat.: dem bewandertesten / bewandertsten|einem bewandertesten / bewandertsten|— bewandertestem / bewandertstem
Gen.: des bewandertesten / bewandertsten|eines bewandertesten / bewandertsten|— bewandertesten / bewandertsten

Femininum

Nom.: die bewanderte|eine bewanderte|— bewanderte
Akk.: die bewanderte|eine bewanderte|— bewanderte
Dat.: der bewanderten|einer bewanderten|— bewanderter
Gen.: der bewanderten|einer bewanderten|— bewanderter

---

Nom.: die bewandertere|eine bewandertere|— bewandertere
Akk.: die bewandertere|eine bewandertere|— bewandertere
Dat.: der bewanderteren|einer bewanderteren|— bewanderterer
Gen.: der bewanderteren|einer bewanderteren|— bewanderterer

---

Nom.: die bewanderteste / bewandertste|eine bewanderteste / bewandertste|— bewanderteste / bewandertste
Akk.: die bewanderteste / bewandertste|eine bewanderteste / bewandertste|— bewanderteste / bewandertste
Dat.: der bewandertesten / bewandertsten|einer bewandertesten / bewandertsten|— bewandertester / bewandertster
Gen.: der bewandertesten / bewandertsten|einer bewandertesten / bewandertsten|— bewandertester / bewandertster

Neutrum

Nom.: das bewanderte|ein bewandertes|— bewandertes
Akk.: das bewanderte|ein bewandertes|— bewandertes
Dat.: dem bewanderten|einem bewanderten|— bewandertem
Gen.: des bewanderten|eines bewanderten|— bewanderten

---

Nom.: das bewandertere|ein bewanderteres|— bewanderteres
Akk.: das bewandertere|ein bewanderteres|— bewanderteres
Dat.: dem bewanderteren|einem bewanderteren|— bewanderterem
Gen.: des bewanderteren|eines bewanderteren|— bewanderteren

---

Nom.: das bewanderteste / bewandertste|ein bewandertestes / bewandertstes|— bewandertestes / bewandertstes
Akk.: das bewanderteste / bewandertste|ein bewandertestes / bewandertstes|— bewandertestes / bewandertstes
Dat.: dem bewandertesten / bewandertsten|einem bewandertesten / bewandertsten|— bewandertestem / bewandertstem
Gen.: des bewandertesten / bewandertsten|eines bewandertesten / bewandertsten|— bewandertesten / bewandertsten

Plural

Nom.: die bewanderten|(keine) bewanderten|— bewanderte
Akk.: die bewanderten|(keine) bewanderten|— bewanderte
Dat.: den bewanderten|(keinen) bewanderten|— bewanderten
Gen.: der bewanderten|(keiner) bewanderten|— bewanderter

---

Nom.: die bewanderteren|(keine) bewanderteren|— bewandertere
Akk.: die bewanderteren|(keine) bewanderteren|— bewandertere
Dat.: den bewanderteren|(keinen) bewanderteren|— bewanderteren
Gen.: der bewanderteren|(keiner) bewanderteren|— bewanderterer

---

Nom.: die bewandertesten / bewandertsten|(keine) bewandertesten / bewandertsten|— bewanderteste / bewandertste
Akk.: die bewandertesten / bewandertsten|(keine) bewandertesten / bewandertsten|— bewanderteste / bewandertste
Dat.: den bewandertesten / bewandertsten|(keinen) bewandertesten / bewandertsten|— bewandertesten / bewandertsten
Gen.: der bewandertesten / bewandertsten|(keiner) bewandertesten / bewandertsten|— bewandertester / bewandertster