Maskulinum

Nom.: der verwegene / verwegne|ein verwegener / verwegner|— verwegener / verwegner
Akk.: den verwegenen / verwegnen|einen verwegenen / verwegnen|— verwegenen / verwegnen
Dat.: dem verwegenen / verwegnen|einem verwegenen / verwegnen|— verwegenem / verwegnem
Gen.: des verwegenen / verwegnen|eines verwegenen / verwegnen|— verwegenen / verwegnen

---

Nom.: der verwegenere|ein verwegenerer|— verwegenerer
Akk.: den verwegeneren|einen verwegeneren|— verwegeneren
Dat.: dem verwegeneren|einem verwegeneren|— verwegenerem
Gen.: des verwegeneren|eines verwegeneren|— verwegeneren

---

Nom.: der verwegenste|ein verwegenster|— verwegenster
Akk.: den verwegensten|einen verwegensten|— verwegensten
Dat.: dem verwegensten|einem verwegensten|— verwegenstem
Gen.: des verwegensten|eines verwegensten|— verwegensten

Femininum

Nom.: die verwegene / verwegne|eine verwegene / verwegne|— verwegene / verwegne
Akk.: die verwegene / verwegne|eine verwegene / verwegne|— verwegene / verwegne
Dat.: der verwegenen / verwegnen|einer verwegenen / verwegnen|— verwegener / verwegner
Gen.: der verwegenen / verwegnen|einer verwegenen / verwegnen|— verwegener / verwegner

---

Nom.: die verwegenere|eine verwegenere|— verwegenere
Akk.: die verwegenere|eine verwegenere|— verwegenere
Dat.: der verwegeneren|einer verwegeneren|— verwegenerer
Gen.: der verwegeneren|einer verwegeneren|— verwegenerer

---

Nom.: die verwegenste|eine verwegenste|— verwegenste
Akk.: die verwegenste|eine verwegenste|— verwegenste
Dat.: der verwegensten|einer verwegensten|— verwegenster
Gen.: der verwegensten|einer verwegensten|— verwegenster

Neutrum

Nom.: das verwegene / verwegne|ein verwegenes / verwegnes|— verwegenes / verwegnes
Akk.: das verwegene / verwegne|ein verwegenes / verwegnes|— verwegenes / verwegnes
Dat.: dem verwegenen / verwegnen|einem verwegenen / verwegnen|— verwegenem / verwegnem
Gen.: des verwegenen / verwegnen|eines verwegenen / verwegnen|— verwegenen / verwegnen

---

Nom.: das verwegenere|ein verwegeneres|— verwegeneres
Akk.: das verwegenere|ein verwegeneres|— verwegeneres
Dat.: dem verwegeneren|einem verwegeneren|— verwegenerem
Gen.: des verwegeneren|eines verwegeneren|— verwegeneren

---

Nom.: das verwegenste|ein verwegenstes|— verwegenstes
Akk.: das verwegenste|ein verwegenstes|— verwegenstes
Dat.: dem verwegensten|einem verwegensten|— verwegenstem
Gen.: des verwegensten|eines verwegensten|— verwegensten

Plural

Nom.: die verwegenen / verwegnen|(keine) verwegenen / verwegnen|— verwegene / verwegne
Akk.: die verwegenen / verwegnen|(keine) verwegenen / verwegnen|— verwegene / verwegne
Dat.: den verwegenen / verwegnen|(keinen) verwegenen / verwegnen|— verwegenen / verwegnen
Gen.: der verwegenen / verwegnen|(keiner) verwegenen / verwegnen|— verwegener / verwegner

---

Nom.: die verwegeneren|(keine) verwegeneren|— verwegenere
Akk.: die verwegeneren|(keine) verwegeneren|— verwegenere
Dat.: den verwegeneren|(keinen) verwegeneren|— verwegeneren
Gen.: der verwegeneren|(keiner) verwegeneren|— verwegenerer

---

Nom.: die verwegensten|(keine) verwegensten|— verwegenste
Akk.: die verwegensten|(keine) verwegensten|— verwegenste
Dat.: den verwegensten|(keinen) verwegensten|— verwegensten
Gen.: der verwegensten|(keiner) verwegensten|— verwegenster