Nom.: der verzichtbare|ein verzichtbarer|— verzichtbarer Akk.: den verzichtbaren|einen verzichtbaren|— verzichtbaren Dat.: dem verzichtbaren|einem verzichtbaren|— verzichtbarem Gen.: des verzichtbaren|eines verzichtbaren|— verzichtbaren
Femininum
Nom.: die verzichtbare|eine verzichtbare|— verzichtbare Akk.: die verzichtbare|eine verzichtbare|— verzichtbare Dat.: der verzichtbaren|einer verzichtbaren|— verzichtbarer Gen.: der verzichtbaren|einer verzichtbaren|— verzichtbarer
Neutrum
Nom.: das verzichtbare|ein verzichtbares|— verzichtbares Akk.: das verzichtbare|ein verzichtbares|— verzichtbares Dat.: dem verzichtbaren|einem verzichtbaren|— verzichtbarem Gen.: des verzichtbaren|eines verzichtbaren|— verzichtbaren
Plural
Nom.: die verzichtbaren|(keine) verzichtbaren|— verzichtbare Akk.: die verzichtbaren|(keine) verzichtbaren|— verzichtbare Dat.: den verzichtbaren|(keinen) verzichtbaren|— verzichtbaren Gen.: der verzichtbaren|(keiner) verzichtbaren|— verzichtbarer