صفة
Akk.: den prachtvollen|einen prachtvollen|— prachtvollen
Dat.: dem prachtvollen|einem prachtvollen|— prachtvollem
Gen.: des prachtvollen|eines prachtvollen|— prachtvollen
Nom.: der prachtvollere|ein prachtvollerer|— prachtvollerer
Akk.: den prachtvolleren|einen prachtvolleren|— prachtvolleren
Dat.: dem prachtvolleren|einem prachtvolleren|— prachtvollerem
Gen.: des prachtvolleren|eines prachtvolleren|— prachtvolleren
Nom.: der prachtvollste|ein prachtvollster|— prachtvollster
Akk.: den prachtvollsten|einen prachtvollsten|— prachtvollsten
Dat.: dem prachtvollsten|einem prachtvollsten|— prachtvollstem
Gen.: des prachtvollsten|eines prachtvollsten|— prachtvollsten
Akk.: die prachtvolle|eine prachtvolle|— prachtvolle
Dat.: der prachtvollen|einer prachtvollen|— prachtvoller
Gen.: der prachtvollen|einer prachtvollen|— prachtvoller
Nom.: die prachtvollere|eine prachtvollere|— prachtvollere
Akk.: die prachtvollere|eine prachtvollere|— prachtvollere
Dat.: der prachtvolleren|einer prachtvolleren|— prachtvollerer
Gen.: der prachtvolleren|einer prachtvolleren|— prachtvollerer
Nom.: die prachtvollste|eine prachtvollste|— prachtvollste
Akk.: die prachtvollste|eine prachtvollste|— prachtvollste
Dat.: der prachtvollsten|einer prachtvollsten|— prachtvollster
Gen.: der prachtvollsten|einer prachtvollsten|— prachtvollster
Akk.: das prachtvolle|ein prachtvolles|— prachtvolles
Dat.: dem prachtvollen|einem prachtvollen|— prachtvollem
Gen.: des prachtvollen|eines prachtvollen|— prachtvollen
Nom.: das prachtvollere|ein prachtvolleres|— prachtvolleres
Akk.: das prachtvollere|ein prachtvolleres|— prachtvolleres
Dat.: dem prachtvolleren|einem prachtvolleren|— prachtvollerem
Gen.: des prachtvolleren|eines prachtvolleren|— prachtvolleren
Nom.: das prachtvollste|ein prachtvollstes|— prachtvollstes
Akk.: das prachtvollste|ein prachtvollstes|— prachtvollstes
Dat.: dem prachtvollsten|einem prachtvollsten|— prachtvollstem
Gen.: des prachtvollsten|eines prachtvollsten|— prachtvollsten
Akk.: die prachtvollen|(keine) prachtvollen|— prachtvolle
Dat.: den prachtvollen|(keinen) prachtvollen|— prachtvollen
Gen.: der prachtvollen|(keiner) prachtvollen|— prachtvoller
Nom.: die prachtvolleren|(keine) prachtvolleren|— prachtvollere
Akk.: die prachtvolleren|(keine) prachtvolleren|— prachtvollere
Dat.: den prachtvolleren|(keinen) prachtvolleren|— prachtvolleren
Gen.: der prachtvolleren|(keiner) prachtvolleren|— prachtvollerer
Nom.: die prachtvollsten|(keine) prachtvollsten|— prachtvollste
Akk.: die prachtvollsten|(keine) prachtvollsten|— prachtvollste
Dat.: den prachtvollsten|(keinen) prachtvollsten|— prachtvollsten
Gen.: der prachtvollsten|(keiner) prachtvollsten|— prachtvollster
Maskulinum
Nom.: der prachtvolle|ein prachtvoller|— prachtvollerAkk.: den prachtvollen|einen prachtvollen|— prachtvollen
Dat.: dem prachtvollen|einem prachtvollen|— prachtvollem
Gen.: des prachtvollen|eines prachtvollen|— prachtvollen
Nom.: der prachtvollere|ein prachtvollerer|— prachtvollerer
Akk.: den prachtvolleren|einen prachtvolleren|— prachtvolleren
Dat.: dem prachtvolleren|einem prachtvolleren|— prachtvollerem
Gen.: des prachtvolleren|eines prachtvolleren|— prachtvolleren
Nom.: der prachtvollste|ein prachtvollster|— prachtvollster
Akk.: den prachtvollsten|einen prachtvollsten|— prachtvollsten
Dat.: dem prachtvollsten|einem prachtvollsten|— prachtvollstem
Gen.: des prachtvollsten|eines prachtvollsten|— prachtvollsten
Femininum
Nom.: die prachtvolle|eine prachtvolle|— prachtvolleAkk.: die prachtvolle|eine prachtvolle|— prachtvolle
Dat.: der prachtvollen|einer prachtvollen|— prachtvoller
Gen.: der prachtvollen|einer prachtvollen|— prachtvoller
Nom.: die prachtvollere|eine prachtvollere|— prachtvollere
Akk.: die prachtvollere|eine prachtvollere|— prachtvollere
Dat.: der prachtvolleren|einer prachtvolleren|— prachtvollerer
Gen.: der prachtvolleren|einer prachtvolleren|— prachtvollerer
Nom.: die prachtvollste|eine prachtvollste|— prachtvollste
Akk.: die prachtvollste|eine prachtvollste|— prachtvollste
Dat.: der prachtvollsten|einer prachtvollsten|— prachtvollster
Gen.: der prachtvollsten|einer prachtvollsten|— prachtvollster
Neutrum
Nom.: das prachtvolle|ein prachtvolles|— prachtvollesAkk.: das prachtvolle|ein prachtvolles|— prachtvolles
Dat.: dem prachtvollen|einem prachtvollen|— prachtvollem
Gen.: des prachtvollen|eines prachtvollen|— prachtvollen
Nom.: das prachtvollere|ein prachtvolleres|— prachtvolleres
Akk.: das prachtvollere|ein prachtvolleres|— prachtvolleres
Dat.: dem prachtvolleren|einem prachtvolleren|— prachtvollerem
Gen.: des prachtvolleren|eines prachtvolleren|— prachtvolleren
Nom.: das prachtvollste|ein prachtvollstes|— prachtvollstes
Akk.: das prachtvollste|ein prachtvollstes|— prachtvollstes
Dat.: dem prachtvollsten|einem prachtvollsten|— prachtvollstem
Gen.: des prachtvollsten|eines prachtvollsten|— prachtvollsten
Plural
Nom.: die prachtvollen|(keine) prachtvollen|— prachtvolleAkk.: die prachtvollen|(keine) prachtvollen|— prachtvolle
Dat.: den prachtvollen|(keinen) prachtvollen|— prachtvollen
Gen.: der prachtvollen|(keiner) prachtvollen|— prachtvoller
Nom.: die prachtvolleren|(keine) prachtvolleren|— prachtvollere
Akk.: die prachtvolleren|(keine) prachtvolleren|— prachtvollere
Dat.: den prachtvolleren|(keinen) prachtvolleren|— prachtvolleren
Gen.: der prachtvolleren|(keiner) prachtvolleren|— prachtvollerer
Nom.: die prachtvollsten|(keine) prachtvollsten|— prachtvollste
Akk.: die prachtvollsten|(keine) prachtvollsten|— prachtvollste
Dat.: den prachtvollsten|(keinen) prachtvollsten|— prachtvollsten
Gen.: der prachtvollsten|(keiner) prachtvollsten|— prachtvollster
